Enten is beter dan genezen, of toch niet?

 door Karen Friederich

'Enten is beter dan genezen', zo luidt de titel van een folder van een fabrikant van kattenvaccins in de wachtkamer van mijn dierenarts. Het klinkt zo logisch en wekt de associatie met het spreekwoord 'voorkomen is beter dan genezen'. Maar voorkomt inenten daadwerkelijk ziekten zoals met deze titel wordt gesuggereerd? Het deed mij besluiten dit artikel te schrijven waarin ik de voor- en nadelen van inenten aan de orde stel.

 

Inenten is een hot item. In de mensenwereld is het weer een belangrijk discussieonderwerp na een aantal gevallen van meningitis in de veeteelt na de recente uitbraken van mond- en klauwzeer, varkens- en vogelpest. Het aantal ouders dat zijn kinderen 'kritisch laat prikken' of helemaal niet laat vaccineren neemt gestaag toe. Zelfs in de catfancy loopt op dit moment een enquête naar de ervaringen van katteneigenaren en -fokkers met vaccinaties en hun bijwerkingen. Ik schaar mij ook onder de zgn. 'kritische prikkers' en laat in dit artikel de andere kant van inenten, dan slechts het eenzijdige en in het algemeen heersende beeld dat vaccineren alleen maar goed voor mens en dier is, zien. Het minste dat ik hoop te bereiken is dat er meer katteneigenaren hun dier voortaan kritischer laten inenten. Bovendien vind ik het geweldig als mijn artikel een discussie op gang brengt over het huidige vaccinatiebeleid en -schema en er erkenning komt van alternatieven voor vaccins.

 

Immuunstelsel en immuniteit

Omdat inenten alles te maken heeft met het immuunstelsel leg ik eerst uit wat dit precies is en hoe het werkt. Het immuunstelsel is kortgezegd het natuurlijke afweermechanisme in het lichaam waarmee een organisme zich verdedigt tegen binnengedrongen lichaamsvreemde ziekteverwekkende stoffen. Deze lichaamsvreemde stoffen worden ook wel antigenen genoemd en zijn bijvoorbeeld micro-organismen zoals virussen, bacteriën, schimmels, parasieten, maar ook kankercellen, getransplanteerd weefsel, toxinen en chemische stoffen. De eerste verdedigingslinie van het lichaam wordt gevormd door de huid en de slijmvliezen, bijvoorbeeld het neus- en mondslijmvlies, die al heel veel micro-organismen tegenhouden. Weet een micro-organisme toch voorbij die frontlinie te komen dan wordt het immuunstelsel als defensieapparaat geactiveerd. Dit immuunstelsel is in staat deze stoffen als lichaamsvreemd te herkennen en zal proberen ze te vernietigen. Het totale afweerapparaat bestaat uit twee typen verdedigingsmechanismen, die overigens nauw met elkaar samenhangen en samenwerken: de cellulaire immuniteit en de humorale immuniteit. De basis van beiden wordt gevormd door witte bloedlichaampjes (leucocyten). De humorale immuniteit is de specifieke afweer waarbij een deel van de witte bloedlichaampjes (lymfocyten) speciaal tegen het binnengedrongen antigeen gerichte antistoffen c.q. antilichamen maakt. Het antigeen is eigenlijk een eiwit aan de buitenkant van de lichaamsvreemde indringer waaraan het antilichaam zich hecht en waarop het past als een sleutel in een slot. Elke soort ziektekiem heeft zijn eigen specifieke antigeen en dus zijn eigen specifieke antilichaam. De lymfocyt met het specifieke antilichaam hecht zich nu aan het antigeen op de buitenkant van de indringer en vernietigt deze door diens celwand af te breken. De cellulaire immuniteit bestaat uit andere witte bloedlichaampjes (macrofagen) die de lichaamsvreemde indringers direct aanvallen en als een soort pac-mannetjes weghappen en verteren. Zij heten daarom ook wel 'grote vreetcellen'. Deze macrofagen zijn voortdurend op zoek naar de eerder genoemde antistof-antigeencomplexen en als ze er een tegenkomen vernietigen ze die op hun eigen wijze.

 

Omdat deze macrofagen iedere lichaamsvreemde stof te pakken nemen heet deze grove afweer de aspecifieke. Al deze soorten witte bloedlichaampjes en antilichamen circuleren in het bloed en de lymfe en vormen tezamen het geschut waarmee het organisme de lichaamsvreemde substanties bestrijdt en tracht te voorkomen dat een micro-organisme zich uitbreidt tot een infectie met ziektesymptomen en ziek zijn als gevolg. De vorm van afweer waarbij het immuunstelsel na het eerste contact met een voor het lichaam onbekend virus of bacterie als reactie zelf specifieke antilichamen gaat maken heet actieve immuniteit. Passieve immuniteit is een immuniteit waarbij de antilichamen niet door de actieve werking van het lichaam zelf zijn voortgebracht maar bij de geboorte, via de moedermelk of door het injecteren ervan (antiserum) verkregen worden. De actieve immuniteit is blijvend, levenslang, omdat er altijd een aantal aangemaakte antilichamen in het lichaam aanwezig blijft en het immuunsysteem over een geheugen beschikt waardoor het ziekteverwekkers bij een tweede of nog meerdere contact(en) herkent en direct zijn specifieke afweer ertegen kan activeren. Het 'herinnert' zich nog welke antilichamen er destijds nodig waren om de indringer te bestrijden en kan die direct gaan produceren. Ziektesymptomen blijven daardoor, bij de contacten na het eerste, uit of verlopen minder hevig. Het eerste contact kan op twee manieren plaatsvinden: op een natuurlijke wijze, door besmetting met het levende micro-organisme en dus het doormaken van een acute infectieziekte, of op een kunstmatige wijze d.m.v. inenting/vaccinatie waarbij levende, verzwakte of dode micro-organismen, delen of producten ervan via een vaccin in het lichaam worden gebracht. In beide gevallen leiden de binnengedrongen antigenen tot de vorming van specifieke antilichamen die gedurende de rest van het leven (in de herinnering) aanwezig blijven.

 

Waarom inenten?

De gedachtegang achter inenten is dat de specifieke afweer tegen bepaalde ziekten erdoor zal toenemen om op die manier deze ziekten te bestrijden of te voorkomen. Inenten houdt in, een dier of mens blootstellen aan een micro-organisme dat zo veranderd is dat het zijn eigenschap om ziek te maken verloren heeft, maar het ermee ingeente mens of dier wel stimuleert tot het ontwikkelen van immuniteit ervoor. Dat wil zeggen dat het afweerapparaat hetzelfde reageert op een inenting als op een natuurlijke besmetting, namelijk door het maken van afweerstoffen, immuniteit, tegen de ziekteverwekker waardoor het dier of de mens gedurende een bepaalde tijd beschermd is tegen een volgende contact met die ziekteverwekker. Het verschil is echter dat de natuurlijke besmetting meestal gepaard gaat met ziekteverschijnselen die variëren van mild tot ernstig en soms zelfs fataal. Vooral heel jonge, oude of verzwakte individuen lopen gevaar aan zo’n acute infectieziekte te overlijden. Omdat het vaccin onschadelijk gemaakte en dus niet die ziektesymptomen oproepende micro-organismen bevat, blijven in het geval van inenting ziektenverschijselen normaal gesproken achterwege. Vaccinatie is dus een heel milde vorm van immunisatie. Vaccineren heeft ertoe geleid dat het sterftecijfer aan acute infectieziektes onder met name jonge dieren en mensen is gedaald. Niesziekte bij katten is daar een goed voorbeeld van. Historisch gezien heeft vaccineren epidemieën een halt toegeroepen door te verhinderen dat besmettelijke ziektes zich op grote schaal konden uitbreiden. Want omdat een gevaccineerd dier of mens minder virus uitscheidt dan wanneer hij besmet is met het echte virus, is het risico dat hij andere soortgenoten besmet kleiner. Door een individu in te enten is zijn omgeving ook beter beschermd. Al met al heeft vaccineren dus het overlevingscijfer van dier en mens vergroot.

 

Waarom niet inenten?

Waarom NIET inenten? Als inenten uiteindelijk hetzelfde resultaat heeft als een natuurlijke besmetting, n.l. immuun maken voor een ziekteverwekkend micro-organisme, en dat gepaard gaat zonder nare ziekteverschijnselen en onwelzijn, waarom dan überhaupt overwegen NIET in te enten? Oppervlakkig gezien lijkt het inderdaad hetzelfde en alleen maar voordelen te hebben. Maar er zijn nogal wat grote verschillen tussen de natuurlijke manier van besmetting met een micro-organisme en de kunstmatige wijze d.m.v. vaccinatie.

 

Allereerst is dat de manier waarop het contact met het micro-organisme plaatsvindt. Het normale natuurlijke contact met een virus, bacterie, schimmel, parasiet, e.d. gebeurt met het mond- en neusslijmvlies via inademing of met de huid via bijvoorbeeld een verwonding, dus met de buitenlagen van het lichaam. Het geïnfecteerde lichaam zal zijn gevecht tegen de indringer allereerst in deze frontlinies proberen uit te vechten om te voorkomen dat hij de rest van het lichaam infecteert en de interne vitale organen als hart, longen, nieren, lever enz. aantast. Vaccinatie echter gebeurt gewoonlijk d.m.v. een injectie onderhuids in de weefsels. Hierdoor wordt het virus via de bloedbaan direct daar gebracht waar het afweersysteem van het organisme het juist met alle macht vandaan probeert te houden en krijgt de indringer de volledige gelegenheid bij alle weefsels te komen en direct door te stoten naar 'het hart' van het organisme. Daarbij komt dat in het gevecht in de frontlinie, een lokale plaats aan de buitenzijde, het organisme eerst en vooral zijn grove aspecifieke afweer zal inzetten om de binnengedrongen micro-organismen te elimineren. Door deze echter direct binnen het lichaam te injecteren moet het onmiddellijk een beroep doen op zijn specifieke afweermechanisme dat specifieke antilichamen maakt, gericht tegen het binnengedrongen antigeen. Een vaccinorganisme kan zo dus de lokale, eerste afweer omzeilen en dwingt het lichaam tot een hoofdzakelijke afhankelijkheid van zijn interne immuunsysteem. Daar de specifieke afweer een veel gecompliceerdere taak is dan de aspecifieke legt dit een grotere druk op het organisme. Met name voor jonge dieren, die hun hele afweersysteem nog aan het ontwikkelen zijn, kan die druk te groot zijn en hun algehele afweer juist doen afnemen. Die druk wordt alleen nog maar vergroot doordat een vaccin meestal niet één maar meerdere, verschillende virussen, bacteriën e.d. bevat: de zogenaamde cocktailvaccins. Het immuunsysteem wordt daardoor in een keer met verschillende antigenen geconfronteerd en moet dus ook verschillende antilichamen tegelijkertijd uitvinden en aanmaken. Het is alsof het door vliegtuigbommen vanuit de lucht, torpedo’s vanuit de zee en door grondtroepen tegelijk wordt bestookt en voor elk vijandelijk wapen in allerijl een tegenwapen moet zien te vinden, wil het overleven. Deze overdondering met antigenen betekent een heel stressvolle situatie voor het immuunstelsel waardoor het overgestimuleerd, overspannen en in de war kan raken. In de natuur wordt een dier of mens normaal gesproken maar met één soort micro-organisme tegelijk besmet en kan het dus al zijn aandacht richten op het vinden van het ene specifieke, tegen dat antigeen gerichte, antilichaam.

 

Het immuunsysteem zal, wanneer het maar een taak tegelijk hoeft te doen, deze ook veel zorgvuldiger kunnen uitvoeren en daar ook succesvoller in zijn. Hoe meer taken tegelijk in korte tijd en onder stress, des te slordiger deze worden uitgevoerd en hoe meer fouten er zullen worden gemaakt. Naast meerdere, heel verschillende micro-organismen bevatten de standaardvaccins nog veel meer ingrediënten. Dit kunnen conserveringsmiddelen, adjuvantia (hulpstoffen die zelf niet werkzaam zijn maar de werking van het vaccin ondersteunen) en antibiotica zijn. Voorbeelden zijn de carcinogenen aluminium en kwikderivaat. Formaldehyde en formaline, eveneens kankerverwekkende stoffen, worden gebruikt om een virus te verzwakken. Bovendien worden veel micro-organismen gekweekt op weefsels van andere diersoorten (kippen- en eendenembryo’s) waardoor lichaamsvreemde eiwitten met het vaccin mee ingespoten worden. Daarnaast is er het risico dat tijdens de fabricage niet-bedoelde organismen, moleculen of enzymen per ongeluk in het vaccin terechtkomen en als verstekelingen mee het lichaam van het gevaccineerde individu ingaan. Een ander gevaar schuilt in het feit dat bij de preparatie van een vaccin vaak de integrale structuur van het virus wordt afgebroken, waardoor interne structuren als DNA en RNA als virale brokstukken aan het immuunsysteem worden aangeboden. DNA en RNA zijn nucleoproteïnen die in elke levensvorm voorkomen en grote onderlinge gelijkenis hebben. De antilichamen, die door de lymfocyten gemaakt worden, kunnen in hun enorme activiteit hun vermogen missen de eigen nucleoproteïnen te onderscheiden van die van het virus en vergissingen gaan maken. Het gevolg is dat de antilichamen ook lichaamseigen nucleoproteïnen aan gaan vallen. Deze zelfdestructie van het lichaam heet auto-immuunziekte. Auto-immuunziektes komen steeds vaker voor. Bij de natuurlijke blootstelling aan een virus is dat virus nog intact en krijgt het immuunstelsel alleen zijn buitenkant voorgeschoteld, een die veel 'vreemder' is dan de nucleoproteïnen erbinnen. Vergissingen van het immuunsysteem zijn daardoor bij een natuurlijke virusbesmetting veel onwaarschijnlijker. Het risico van auto-immuunziektes is kleiner bij bacteriële vaccins (bacterinen). Bacteriën zijn veel complexere, afwijkende organismen dan virussen en de antilichamenproductie is gericht tegen hun celwand en niet tegen DNA of RNA. Daarentegen is de kans op een allergische of anafylactische reactie, als gevolg van een hyperactief immuunsysteem, bij bacterinen weer groter. Het risico met de 'cocktail' is dus eigenlijk alleen maar groter. Alle bijstoffen kunnen, soms pas na jaren, en door de vele herhalingsinentingen, allerlei 'onverklaarbare' ziektes veroorzaken. Een link met het vaccin zal moeilijk zijn aan te tonen. De huidige praktijk in de veterinaire geneeskunde om ieder jaar de inenting te herhalen zal de risico’s op ernstige gevolgen ervan alleen maar vergroten. En ook dit verschilt wezenlijk van de frequentie waarmee een dier in de natuur met een micro-organisme geïnfecteerd wordt. Normaal zal een dier een of hooguit enkele keren in contact komen met een ziekteverwekkend organisme en misschien zelfs wel nooit. Een normaal gevaccineerde kat, die op zijn vijftiende overlijdt, heeft daarentegen al 16 keer een aanval van de virussen die niesziekte veroorzaken, het parvovirus van kattenziekte en waarschijnlijk ook het feline chlamydia en rabiësvirus moeten afslaan. Bovendien brengt ieder dierenartsbezoek en iedere prik stress voor het dier. Iedereen weet dat stress de weerstand verzwakt en dus de vatbaarheid vergroot. Ook het tijdstip van contact met de ziekteverwekker is in het geval van een vaccinatie kunstmatig, zelfs onnatuurlijk. Want door de eigenaar gekozen wanneer hij in de gelegenheid is de dierenarts te bezoeken en door de dierenarts bepaalt, wanneer hij spreekuur houdt, en door autoriteiten als overheid, kattenverenigingen en dierenpensions verplicht. Denk aan bezoek aan het buitenland, kattenshows, fokkerij, vakantie, opvang, e.d. Alles in de natuur heeft zijn eigen ritme, maar het 'vaccinatieritme' van de mens gaat daar dwars tegen in. De jaarlijkse herhalingsinentingen (zgn. boosters) gaan bovendien totaal voorbij aan het immunologisch geheugen van het afweersysteem. Vanuit immunologisch oogpunt is er helemaal geen noodzaak om een vaccinatie jaarlijks te herhalen. Na het eerste contact, via natuurlijke weg of via vaccinatie, met een ziekteverwekkend virus, bacterie, schimmel e.d. en het vinden van het juiste antilichaam tegen dit antigeen, blijft jarenlang, zo niet levenslang in de herinnering van het immuunstelsel bestaan om welk type antilichaam het ging. Wordt het later nogmaals met hetzelfde antigeen besmet dan kan het direct overgaan tot de productie van talloze exemplaren van dat specifieke antilichaam zonder het allereerste zoek- en uitvindproces opnieuw te hoeven doorlopen. Een confrontatie is dus genoeg om een langdurige bescherming tot stand te brengen. Net zoals je niet iedere dag een blokje om hoeft met de fiets om het fietsen niet te verleren, hoeft ook het immuunsysteem er niet jaarlijks aan 'herinnert' te worden hoe het ook al weer moest. Die routinematige boosters betekenen veeleer een overstimulering, een soort 'drillen' van het immuunsysteem waardoor het overprikkeld, overspannen en in de stress raakt, zijn onderscheidingsvermogen verliest en uiteindelijk kan gaan overreageren op ongevaarlijke stoffen (voedsel bijvoorbeeld) Of het gaat lichaamseigen substanties aanvallen, alsof die levensbedreigend zouden zijn. Allergieën en auto-immuunziektes zijn daar de medische benamingen voor. De herhalingsinentingen laten het lichaam iedere keer opnieuw een enorm aantal antilichamen produceren zodat er altijd een voldoende voorraad aanwezig en direct beschikbaar is voor het geval er een antigeen weet binnen te dringen. Maar ook al zouden de voorraadpotjes volledig leeg geraakt zijn dan nog kan het immuunstelsel ze direct weer gaan vullen op grond van zijn geheugen. Vaak ook faalt een booster-inenting erin een secundaire reactie te stimuleren omdat hij de reeds aanwezige, als reactie op de eerste inenting gemaakte antilichamen, stoort. Kortom, jaarlijks gegeven boosters vergroten de immuniteit niet, terwijl dat juist wel hun oogmerk is, en zijn dus in feite onnodig. Het is sowieso vreemd een volwassen kat ieder jaar opnieuw tegen niesziekte te enten omdat deze ziekte eigenlijk alleen voor jonge kittens (levens)gevaar inhoudt. Volwassen katten, mits gezond, zijn er hooguit wat ziek en verkouden van. Vergelijk volwassen mensen die ook niet herhaaldelijk tegen de mazelen, bof, waterpokken en andere zgn. kinderziektes worden ingeënt. Hetzelfde geldt voor de kattenziekte- en rabiësinenting. Het vaccin tegen kattenziekte is misschien wel het meest effectieve en langstwerkende vaccin, in ieder geval veel langer dan een jaar. Een à twee vaccinaties tegen rabiës zijn voldoende voor een levenslange bescherming. Zelfs dierenartsen trekken het nut van jaarlijks gegeven booster-inentingen in twijfel en noemen het een gebruik dat vele jaren geleden werd begonnen maar wetenschappelijke validiteit of verificatie mist.

 

Soms maakt een inenting een dier of mens zelfs ontvankelijker voor de ziekte waartegen de inenting juist was bedoeld. Ik ken mensen die zeggen nog nooit zo vaak griep te hebben gehad sinds ze zijn begonnen met de jaarlijkse griepprik en er daarom weer mee zijn gestopt. Bij katten is dit bekend met het vaccin tegen het feline leukemia virus, dat FeLV kan veroorzaken. Iedereen heeft wel eens gehoord van de, of misschien zelfs meegemaakt, allergische of andere reacties snel volgend op de inentingsprik, de zgn. 'entreacties'. Dit zijn vaak de acute symptomen van de ziekte waartegen werd ingeënt. Maar zelfs weken, maanden of jaren later kan een vaccinatie nog een reactie in de vorm van ziektesymptomen geven, hoewel het verband ermee nauwelijks tot niet zichtbaar meer is en door de dierenarts waarschijnlijk ontkend zal worden. Een vaccinatiesymptoom waar niemand omheen kan is het fibrosarcoom, een dodelijk kankergezwel dat verschijnt op de plaats van de injectie. Weefselonderzoek heeft de aanwezigheid van vaccindeeltjes in de tumor aangetoond, dus het verband is onomstotelijk. Geadviseerd wordt de vaccinatie-injectie in de staart of een poot te geven, want die kunnen tenminste geamputeerd worden. Een ziekelijke conditie als gevolg van vaccineren heet Post Vaccinaal Syndroom (PVS), ook wel vaccinose genoemd. Het PVS kun je onderverdelen in een acuut en een chronisch syndroom. De zgn. entreacties (koorts, ontstoken ogen, gezwollen plek van inenting, slaperigheid, diarree enz.) vallen onder het acute PVS. Deze acute klachten kunnen het begin zijn van een chronisch PVS. Heel vaak echter geeft een dier geen enkele directe reactie op een inenting, maar dat wil niet zeggen dat het vaccin niet de oorzaak zou kunnen zijn van de chronische, zo maar uit het niets lijken te vallen, klachten die zich later, na een week, weken, maanden of zelfs jaren voor kunnen doen. Wanneer je de diverse ziektes en aandoeningen van jaarlijks gevaccineerde dieren nauwkeurig bestudeert dan blijken deze zeer vaak te behoren tot het chronische PVS. Een klakkeloos afwijzen van de diagnose PVS bij chronische klachten op grond van een lange periode, en dus onduidelijk verband tussen vaccinatie en het verschijnen van de klachten is daarom fundamenteel onjuist. Het kan namelijk best zo zijn dat pas na de tweede, derde of vierde herhaling van de vaccinatie of zelfs na nog meer keren ineens problemen ontstaan. Juist door die herhalingen.

 

In de praktijk is gebleken dat het orgaan of de organen waarmee het echte, virulente micro-organisme de meeste affiniteit heeft, ook na het injecteren van de vaccinvorm ervan, als eersten zullen opspelen. Bijvoorbeeld, bacteriën die in het echt de longen aantasten, hebben de sterke neiging ook een reactie in de longen te veroorzaken als ze als bacterine worden toegediend. Een goed voorbeeld bij de mens zijn de ademhalingsproblemen uitgelokt door de kinkhoestinenting. Andere voorbeelden zijn twee tegenwoordig veel voorkomende aandoeningen bij katten: een chronische auto-immuunontsteking van de darmen en cardiomyopatie, ook een auto-immuunziekte. Pas nadat men katten is gaan vaccineren tegen het parvovirus dat kattenziekte veroorzaakt, is de frequentie waarmee deze aandoeningen worden gediagnosticeerd zo aanzienlijk toegenomen. En te weten dat de hoofdsymptomen van kattenziekte, ontstekingen en degeneratie van het maagdarmslijmvlies, leidt tot braken, diarree, uitdroging, gewichtsverlies, een verminderde weerstand door de afbraak van witte bloedlichaampjes (panleukopenie) en verzwakking van de hartspier. Alleen doen deze verschijnselen zich bij het doormaken van kattenziekte als acute symptomen voor, na vaccinatie hebben ze de chronische vorm aangenomen. Natuurlijk kan een kat ook chronische diarree of een verzwakt hart overhouden aan het doormaken van de echte kattenziekte. Maar vaccineren tegen kattenziekte biedt in de eerste plaats geen garantie dat hij geen maagdarm- of hartproblemen krijgt, misschien zelfs in tegendeel, in de tweede plaats is het in het geval van vaccinatie zeker dat hij het parvovirus binnenkrijgt, terwijl dat in de natuur nog maar de vraag is.

 

Twee andere auto-immuunziektes, FIV en FeLV, zouden wel eens het 'gevolg' kunnen zijn van de afweeronderdrukkende werking van het parvovirus, ook wanneer dit als vaccin wordt toegediend. In die zin dat het ze de kans geeft in het immunologische gat te springen dat het parvovirus heeft geslagen. Een vergelijkbaar iets is waar te nemen rond de rabiësinenting. Symptomen van hondsdolheid, een neurologische aandoening, zijn o.a. convulsies, mentale verwardheid, verlammingen, hyperesthesia (overgevoeligheid voor aanraking, geluid, enz.), angst, zwerfdrang, vreemde eetlust, hyperseksualiteit en agressie of juist een overdreven aanhankelijkheid. Tal van chronische aandoeningen en gedragsproblemen van zowel honden als katten kunnen eenvoudig met deze symptomen in verband worden gebracht: epilepsie, nymfomanie en satyriasis bij zelfs gesteriliseerde en gecastreerde dieren, degeneratieve myelopatie (een degeneratie van het ruggenmerg die leidt tot een pijnlijke verlamming van de achterpoten) al bij jonge dieren, agressiviteit. Andere chronische aandoeningen die een dier uit het niets lijken te treffen en de laatste decennia hand over hand toenemen zijn niet zo direct terug te voeren op een bepaald vaccin. Blijkbaar zijn sommige vaccineffecten niet specifiek gerelateerd aan het micro-organisme in het vaccin maar non-specifieke reacties erop meer gerelateerd aan de zwakke plekken en vatbaarheden van het gevaccineerde dier, in die zin dat die op gaan spelen. In het algemeen zijn dat auto-immuunziektes als lupus, andere huidziektes, schildklieraandoeningen, FIP, nieraandoeningen, leverkwalen, arthritis, diabetes, spierzwaktes, bloedziektes, kanker, neurologische aandoeningen en allerlei allergieën.

 

Het immuunsysteem van onze huisdieren lijkt wel totaal van de wijs, en voorschriften van corticosteroïden dit verwarde, hyper- en verkeerd reagerende immuunsysteem te onderdrukken staan op recordhoogte. Om acute ziektes te voorkomen, d.m.v. vaccineren, hebben we chronische ziektes binnengehaald. En misschien dat die acute ziektes niet eens echt zijn geëlimineerd maar louter sluipend, ondergronds, van vorm zijn veranderd, n.l. in chronische ziektebeelden. Weliswaar heeft vaccinatie het sterftecijfer aan acute ziektes onder dieren verkleind en hun overlevingsverwachting vergroot, maar heeft het ook hun levenskwaliteit verhoogd en leven ze langer in een betere ziektevrije gezondheid? Hoeveel katten staan niet op een speciaal nier-, blaasgruis-, of allergiedieet, krijgen dagelijks insuline of andere medicijnen om hun chronische aandoening in de hand te houden en te 'verbloemen'? Vandaag de dag slaan veel gevaccineerde dieren de acute ziektefase over en leven in ruil daarvoor een chronisch ziek leven. Voor de tijd dat dieren werden ingeënt, stierven ze aan een acute besmettelijke ziekte of overwonnen die en leefden daarna een lang, relatief gezond, leven. Omdat de zwakkere dieren komen te overlijden, houdt dit tegelijk een natuurlijke selectie in, iets dat de algemene gezondheid van de gehele diersoort weer ten goede komt. Alleen de sterke, gezonde dieren met een krachtig afweersysteem kunnen zich voortplanten en zij zullen hun gezondheid en levenskracht ook weer doorgeven aan hun nageslacht. Op die manier blijft de genenpool gezond.

 

De status van de kat en hond als huisdier heeft er ongetwijfeld hand in gehad dat men is begonnen met hen te vaccineren. Een huisdier krijgt een betere verzorging, meer aandacht en liefde. En men vindt het in het algemeen erger wanneer zijn huisdier lijdt en ziek is dan bij een 'wild' dier. Vaccineren moest ziek worden voorkomen. Maar waarom mag een dier niet ziek zijn? Zo nu en dan ziek zijn maakt deel uit van het leven en hoort er gewoon bij. Bovendien houdt ziek zijn een leerproces in. Kinderziektes horen bij de fysieke, emotionele en psychische ontwikkeling van zowel mens als dier. Het lichaam moet leren hoe het om moet gaan met ziekte en zelf uitvinden hoe het daar over heen moet komen. En hiervoor moet het oefenen, zichzelf trainen, door natuurlijke confrontaties met allerlei verschillende micro-organismen aan te gaan. Net zoals je alleen slimmer wordt door je hersenen in te spannen, je lichaam sterker maakt door je spieren te gebruiken, krijg je ook alleen een grotere weerstand door die aan het werk te zetten. Het eerste gaat gepaard met hoofdpijn, het tweede met spierpijn en het derde met ziek zijn. 'Oefening baart kunst' geldt evenzeer voor het afweersysteem. Klinische ervaring heeft uitgewezen dat een acute ziekte doormaken, en deze zijn natuurlijke loop laten gaan (dus niet onderdrukken met antibiotica, corticosteroïden enz. maar gewoon uit laten zieken), het hele afweersysteem sterker maakt omdat dit in zijn geheel in de strijd wordt ingezet. Vaccinaties echter, die bedoeld zijn de immuniteit voor een bepaalde ziekte te vergroten, kunnen het vermogen van het lichaam andere dan die ziekte aan te pakken en te boven te komen, reduceren. In de praktijk blijkt dit ook vaak het geval. Acute ziektes doormaken, vooral op jonge leeftijd, baten het immuunsysteem alleen maar, inenten belemmert dit. 'Jong geleerd, oud gedaan' geldt alleen voor natuurlijke infectieziektes, niet voor vaccinaties. Het immuunsysteem van een jong dier is nog zo ontvankelijk, zo open, onontwikkeld en onervaren, dat het alleen maar overdonderd en in de war kan raken van al die vele, herhaaldelijke cocktail-inentingen.

 

Inherent aan het vaccineren van huisdieren is dat ook de zwakke(re) dieren in de gelegenheid worden gesteld zich voort te planten en hun zwakke genen door te geven, simpelweg omdat ze niet meer overlijden aan een besmettelijke ziekte voordat ze de vruchtbare leeftijd hebben bereikt. Het zieker worden van de totale diersoort leidt weer tot het zieker worden van alle individuele exemplaren ervan: een spiraalsgewijze verzwakking van de genenpool en de gehele soort is het gevolg. Hoe zieker, zwakker en vatbaarder de dierheid wordt, hoe groter de roep van de dierenartsen vaker en tegen steeds meer ziektes in te enten, zich niet bedenkend dat de toegenomen algemene chronische ziekheid van de dieren wel eens het gevolg zou kunnen zijn van al dat vele inenten. 'Hoe meer vaccins we hebben ontwikkeld, hoe meer ziektes er zijn gekomen'.

 

Alternatieven

Het meest voor de hand liggende en beste alternatief voor inenten is natuurlijk NIET inenten en zorgen dat de weerstand van je dier zo groot mogelijk is zodat hij een eventueel opgelopen infectieziekte op eigen houtje kan overwinnen. Dit gaat door het dier lichamelijk, emotioneel en psychisch gezond te houden en betekent een goede en zo natuurgetrouwe voeding, sociale contacten met soortgenoten, liefde en aandacht. Mogelijkheden tot het uiten van natuurlijk gedrag, buitenlucht en zonlicht, zo min mogelijk stress en besmettingsgevaar voorkomen, totdat het immuunsysteem van het dier zich gerijpt heeft. Want de allerbeste verdediging tegen ziekte en preventie ervan is een optimale gezondheid. Een gezond lichaam met een sterk immuunsysteem heeft een enorm vermogen vrijwel elk ziekmakend micro-organisme te weer te staan. Waarschijnlijk is het helemaal niet meer laten inenten van het huisdier voor de meeste mensen een te radicale stap. Wanneer dat ook voor u geldt, kunt u op z’n minst de volgende punten overwegen:

 

Allereerst kunt u besluiten te stoppen met de jaarlijkse herhalingsinentingen. U laat uw jonge dier een of twee keer inenten wanneer het een paar maanden oud is en daarna niet meer. Voor immuniteitsopbouw is dat voldoende, het dier is beschermd tegen het oplopen van een infectieziekte en de kans op gezondheidsproblemen door het PVS op korte of lange(re) termijn wordt er aanzienlijk door verkleind.

 

Ten tweede laat u alle vaccins als enkelvoudige inentingen geven, dus geen cocktails meer van niesziekte, kattenziekte en chlamydia. Dit komt veel meer overeen met de natuurlijke gang van besmetting met maar een ziekteverwekker tegelijk. Bovendien slaagt het lichaam er veel beter in één antigeen tegelijk af te slaan en er immuniteit voor op te bouwen zonder nadelige bijwerkingen en/of gevolgen (als allergieën en auto-immuunziektes door een in de war geraakt immuunsysteem) dan wanneer het met meerdere, verschillende aanvallers tegelijk te maken krijgt.

 

Ten derde laat u een inenting niet meer onderhuids injecteren maar alleen nog intranasaal geven, d.w.z. via de neus. Dit komt overeen met de natuurlijke weg van besmetting.

 

In de vierde plaats laat u geen zieke, ongezonde dieren met een slechte conditie vaccineren. Natuurlijk sowieso geen dieren die op dat moment een acute ziekte hebben of er nog herstellende van zijn, maar ook geen dieren die aan een chronische ziekte als suikerziekte, nierfalen, cardiomyopatie, arthritis enz. lijden of andere gezondheidsklachten hebben. Dit gaat in tegen het advies dat de meeste dierenartsen zullen geven kwakkelende dieren vooral strikt in te enten (net zoals mensen met astma wordt aangeraden de griepprik te halen en een kat die als kitten niesziekte heeft gehad vooral goed tegen niesziekte in te laten enten), maar sluit aan bij de algemene mening van immunologen en de vaccinatiebijsluiters.

 

Het vijfde punt van overweging is uw dier alleen nog te laten vaccineren tegen ziektes die aan alle vier de volgende criteria voldoen:

1.       de ziekte is ernstig en/of levensbedreigend

2.       het vaccin tegen de ziekte heeft bewezen effectief te zijn

3.       het vaccin tegen de ziekte is veilig, kent geen nadelige bijwerkingen of gevolgen op korte of lange termijn en maakt de vatbaarheid voor de ziekte niet juist groter

4.       het dier loopt (groot) risico de ziekte op te lopen.

Voor iedere infectieziekte apart loopt u de eerste drie punten af en bekijkt in hoeverre punt vier op uw dier betrekking heeft. Vervolgens kunt u besluiten uw dier wel of niet tegen die ziekte te laten vaccineren.

 

Ten zesde is het beste gebruik van vaccinatie ten tijde van een epidemie, een grootschalige uitbraak van een infectieziekte. Vaccineren in een ring om de haard en eerst ziektegeval heen, voorkomt dan dat er meer dieren ziek worden en elkaar besmetten en stopt op die manier een verdere verspreiding. Dan inenten is meer te rechtvaardigen dan het klakkeloze en algemene vaccineren van dieren waarvan de meeste toch geen enkel gevaar lopen de infectieziekte op te lopen.

 

Tenslotte kunt u overwegen uw dier te laten 'vaccineren' met nosodes, als alternatief voor de conventionele vaccins. Ik moet er echter wel bij zeggen dat dit alternatief op termijn, of misschien al op dit moment, niet meer mogelijk is. Alle nosodes en homeopathische complexmiddelen die een nosode bevatten, worden of zijn al uit de handel genomen en dus niet meer verkrijgbaar. Misschien dat een homeopathisch (dieren)arts nog een voorraadje heeft, anders vervalt dit alternatief. Een nosode is een geneesmiddel dat volgens de homeopathische bereidingswijze van verdunnen en schudden (potentieren) is gemaakt. Als grondstof is voor een nosode een ziekteproduct gebruikt, d.w.z. een uitscheiding als ziektesymptoom van een aan een bepaalde infectieziekte lijdend dier. Bijvoorbeeld neusuitvloeiing, oogafscheiding, speeksel, bloed, etter en oorsmeer. Zo is de FVR-nosode (de niesziektenosode, FVR staat voor feline virale rhinotracheitis) gepotentieerd snot van een kat met niesziekte. Het maakt voor de werkzaamheid van een nosode niet uit of het oorspronkelijke, het ziekteverwekkende micro-organisme nog in de uitscheiding aanwezig was. De invasie van indringers leidt tot de productie van de afscheiding door het lichaam en dat lichaamsvocht, met of zonder het virus. De bacterie e.d. er nog in, dient als grondstof voor de nosode. Na potentiering zijn alle moleculen van die grondstof eruit verdwenen en draagt de nosode alleen nog de energie van het micro-organisme en de essentie van de ziekte. Homeopathische orale vaccins worden wel gemaakt van het micro-organisme dat de veroorzaker van de ziekte is. Zij worden verkregen door filtraten die alleen nog de exotoxinen uitgescheiden door de bacterie bevatten of uit emulsies bestaande uit zowel de bacterie zelf als zijn toxinen te potentieren. Gewoonlijk worden ook deze homeopathische orale vaccins 'nosodes' genoemd.

 

Nosodes kunnen op twee manieren gebruikt worden: therapeutisch, als medicijn of profylactisch, preventief. Op de laatste manier vormen ze een goed alternatief voor de reguliere vaccins. Net als vaccins stimuleren nosodes het immuunsysteem tot de productie van antilichamen. Nosodes zijn daarin net zo effectief als vaccins en hebben in sommige gevallen bewezen zelfs effectiever te zijn in het voorkomen van een infectie dan conventionele vaccins. Voordelen van nosodes zijn dat ze volkomen veilig zijn en geen risico’s voor de gezondheid geven, mits natuurlijk zorgvuldig gebruikt. In tegenstelling tot vaccins bevatten zij geen chemische, voor de gezondheid schadelijke hulpstoffen. Voor homeopathische medicijnen wordt melksuiker als drager van de gepotentieerde grondstof gebruikt (globuli of granules). Toediening ervan geschiedt oraal, via het mondslijmvlies. Dit komt overeen met de natuurlijke weg van besmetting. Bovendien kunnen nosodes zonder meer al aan drie à vier weken oude dieren gegeven worden en ook al aan de zwangere moeder, zodat haar jongen, meteen vanaf het moment dat ze bij haar gaan drinken, beschermd zijn door de antistoffen in de moedermelk. In het algemeen werken nosodes het best preventief wanneer ze rond het moment van besmetting met of blootstelling aan het besmettelijke micro-organisme worden gegeven, dus een paar dagen ervoor tot in de incubatietijd. Als echte vaccins kunnen ze toegediend worden in een frequentie van een à twee keer per week tot het dier zes a acht maanden oud is in de C 30 potentie. Op die leeftijd heeft het immuunsysteem zich, als het goed is, volledig ontwikkeld en is herhaling van 'nosodevaccinatie' niet langer nodig. Het beste is echter, als u voor dit alternatief kiest, dat u naar een homeopathisch dierenarts gaat en met hem of haar een 'entschema' bespreekt. Bijkomende voordelen van deze manier van immuniseren zijn dat u een nosode gewoon zelf en thuis (dus zonder de stress van het dierenartsenbezoek) kunt geven en dat het een stuk goedkoper is dan het reguliere inenten.     

 

Conclusie

Het hoofdstuk 'Waarom niet inenten?' is aanzienlijk langer dan het hoofdstuk 'Waarom inenten?'. Er valt dan ook nog al wat te zeggen voor het niet (op gebruikelijke manier) laten inenten van uw dieren. De beslissing wel of niet te laten vaccineren is in de eerste plaats een individuele keuze, een die u zelf moet nemen. Ik hoop dat dit artikel u helpt bij het maken van een weloverwogen keuze. Een keuze die u voor uw dieren zult moeten maken. Zij zijn van onze zorg afhankelijk en als hun verzorgers dienen wij te doen wat het beste voor hen is. Wanneer u besluit uw kat niet (meer) in te laten enten of voor een alternatief kiest heeft dat echter nogal wat consequenties voor uw eventuele fok- en/of showplannen. Zelfs uw vakantieplannen kunnen erdoor in de war geschopt worden wanneer u uw dier in een dierenpension wilt onderbrengen of mee wilt nemen naar het buitenland. Verschillende instanties en autoriteiten, van kattenverenigingen, stamboeken, showorganisaties, dierenpensions, douanes tot overheden aan toe, stellen bepaalde vaccinaties en de frequentie waarin die moeten worden gegeven verplicht. Daarnaast is er de stille 'dwang' van de dierenarts uw dieren in te laten enten. Alleen al zijn kaartje u er aan te herinneren dat het weer tijd is voor hun jaarlijkse 'prikje' en zijn afkeurende blik wanneer u zegt niet meer te laten vaccineren. Wilt u hier niet aan meedoen dan kunt u uw kat niet meer dan als 'huiskat' houden. Showen, fokken en buitenlandse vakanties zijn uitgesloten.

 

Ik pleit er daarom voor dat het immunologisch geheugen niet alleen in woord maar ook in daad erkend wordt, door de dierenartsen en alle andere instanties die zich met dieren bezighouden. Met andere woorden, dat in ieder geval de jaarlijkse booster-inentingen niet meer verplicht worden gesteld en volstaan wordt met de eerste of hooguit twee inentingen. Daarnaast pleit ik voor de wettelijke erkenning en rechtsgeldigheid van nosodes als vaccinaties. Een inenting d.m.v. een nosode, gegeven door een erkende homeopathisch dierenarts en keurig opgetekend in het inentingsboekje zou even geldig moeten zijn als een conventionele inenting en toegang moeten geven tot shows, fokkerij, dierenpensions, hotels en buitenland. De catfancy heeft zijn mond vol over de gezondheid van de kat en in de fokkerij staat 'een gezonde kat' bovenaan in de prioriteitenlijst. Vaccineren is daarin tot een van de speerpunten verheven. Uiteindelijk echter leidt, op de manier die ik in dit artikel beschreven heb, het hele vaccinatiebeleid zoals het nu bestaat tot een steeds chronisch zieker en zwakker wordende kat. En daarmee wordt het doel van 'een gezonde kat' compleet voorbijgeschoten.

 

Gebruikte literatuur:

Elseviers Medische Encyclopedie. Natuurlijk Gezond; Reader’s Digest. Medisch Gezondheidsboek voor het hele gezin; T. Smith & G.T. Haneveld. Medisch Handboek A-Z; Reader’s Digest. Homeopathic care for cats and dogs; Don Hamilton. The Natural Way for Cats and Dogs; Midi Fairgrieve. Homeopathic Medicine for Dogs; H.G.Wolff. Medische basiskennis van Honden en Katten; SORAG-Akademie.